Tiende generatie
Arent Alles van der Sluis (1849 - 1911)


4.1.5.7
ARENT ALLES, veenbaas te Appelscha

6-4-1849 Appelscha - 31-5-1911 Appelscha
x Margje Hendriks Reinders, Ooststellingwerf 14-4-1870
30-5-1848 Appelscha - 6-7-1882 Appelscha
dv Hendrik Jan Reinders en Aukje Aukes de Boer
x Marigje Wilhelmus Brink, Avereest 6-4-1883
22-10-1855 Dedemsvaart - 5-3-1944 Appelscha
dv Wilhelmus Brink en Hilligje Veningen

uit het eerste huwelijk:
1. Alle Wytzes 26-11-1870 Appelscha
2. Hendrik Reinders 23-4-1872 Appelscha
3. Aukje 16-4-1874 - 17-4-1874 Appelscha
4. Aukje 23-9-1875 Appelscha
5. Jan Hendrik, 14-1-1878 - 16-5-1878 Appelscha
uit het tweede huwelijk:
6. Wilhelmus 10-2-1884 Appelscha
7. Margje 23-8-1885 Appelscha
8. Hilligje 17-2-1887 Appelscha


Arent Alles was uiteraard ook voorbestemd om zijn rol te spelen in de veenderijbedrijven van de familie. In de jaren 1869-1872 was hij de assistent-boekhouder van zijn vader tegen een salaris van zo'n 400 gulden per jaar. Hij volgde daarna evenwel niet de veilige weg van zijn broers binnen het familieconcern, maar begon voor eigen rekening te vervenen. Zijn verdere leven kenmerkte zich ook door eigenzinnigheid en een aantal keren nam het ingrijpende wendingen. Zijn opvliegendheid kwam hem duur te staan toen hij werd veroordeeld tot acht dagen eenzame opsluiting voor mishandeling: het tegen de grond werpen en toebrengen van slagen aan twee personen.
In 1872 kocht hij van de Compagnons twee percelen hoogveen voor totaal fl. 7607, in de jaren 1878-1879 weer twee voor eenzelfde bedrag. Daarnaast kocht hij regelmatig huizen en ander onroerend goed. Het vervenersvak beviel blijkbaar zo goed, dat hij in 1880 afscheid nam van het boerenbedrijf dat hij, wel weer in de familietraditie, naast het vervenen uitoefende. Er werden tien koeien, een os en zes paarden verkocht.
Na het overlijden van zijn eerste vrouw werd er inventaris opgemaakt. Het bezit aan onroerend goed en het erfdeel van zijn moeder Akke Wartena werden pro memorie opgenomen en als onverdeelde boedel aangehouden. De waarde van de veenderij werd op dat moment getaxeerd op fl. 15.940. Opvallend is de vermelding van de winkel die blijkbaar door de vrouw werd aangehouden. De resterende winkelwaren werden verkocht aan aan andere winkelier, Meindert Boukema, voor fl. 1800. Er waren schulden van veenarbeiders voor een bedrag van totaal fl 467,70, maar een zeker even groot bedrag werd kwijtgescholden omdat de arbeiders het toch niet zouden kunnen betalen. Omdat de passiva, waaronder een schuld van fl. 14.500 aan zijn vader, groter waren dan de activa, resteerde er voor de minderjarige kinderen verder niets.
De productiecijfers voor de veenderij van Arent Alles zijn bekend voor het gedeelte dat onder Appelscha viel. In de jaren 1872-1882 waren deze relatief bescheiden met gemiddeld een 50 dagwerken turf per jaar (een dagwerk telde ongeveer 14.000 turven). De grote veenderijen van de broers en neven kwamen samen vaak wel op 1200 dagwerk. Maar het leeuwendeel van de aankopen van Arent viel onder Fochteloo, deze cijfers zeggen dus weinig.
In de jaren 1885-1887 werd de vervening weer uitgebreid met de aankoop van 6 percelen voor bijna fl. 10.000. Nu was zijn productie in Appelscha wel vaak meer dan 200 dagwerk. In 1890 nam Arent echter plotseling volledig afstand van zijn bedrijf. Het resterende veen werd verkocht aan Andries W. van Rozen voor fl. 13.714. Eerder had Arent al fl. 13.000 van notaris Tadema geleend, de financiële zorgen waren blijkbaar groot. Had zijn vader afbetaling van de schuld geëist? Er moest ook worden afgerekend met de kinderen uit het eerste huwelijk, van zijn oudste zoon kocht hij ook onroerend goed terug. In dezelfde tijd werden ook weer flinke aankopen gedaan, o.a. voor fl. 4000 klijngrond te Nieuwehorne.
In 1898 keert het tij, dankzij een grote erfenis van zijn schoonvader Wilhelmus Brink, vervener in Avereest bij Dedemsvaart. Maar dat leidt niet tot rust in het uitgavenbeleid, er worden nog geen maand later twee grote aankopen onroerend goed gedaan: voor fl. 20.701 van Van der Bosch en voor fl. 19.226 van zijn eerste schoonvader Hendrik Jan Reinders. Na de dood van Arent blijkt dit bezit op naam van zijn vrouw te staan, wat logisch was gezien de herkomst van het geld.
Maar wie gedacht had dat dit aanleiding zou zijn tot een gezapig leven, kwam bedrogen uit. De jaren daarna vormen een aaneenschakeling van leningen en hypotheken en aankopen van onroerend goed, voornamelijk te Nieuwehorne. Er wordt daar voor meer dan fl. 20.000 aangekocht. Nog een maand voor zijn dood leent hij fl. 13.000 van de weduwe Hogeveen met het bezit te Nieuwehorne als onderpand. Na zijn dood blijkt hoe weinig alle inspanningen hebben opgeleverd: de passiva van fl. 49.173 overtreffen andermaal de activa van fl. 42.218.
Zijn tweede vrouw blijft gelukkig goed verzorgd achter. In 1912 verkrijgen de dochters uit het tweede huwelijk hun erfdeel van ruim fl. 16.000, in 1915 verdeelt de weduwe de resterende boedel met Wilhelmus, elk ontvangt eenzelfde bedrag.